Op de wat sentimentelere dagen kijk ik nog wel eens met een schuine en ietwat jaloerse blik naar de discipline waar ik ooit begonnen ben, toen zelf nog een jonge maker: de beeldende-kunstsector. En natuurlijk, het gras is elders altijd groener. Ik weet dat ook dat deel van de kunstsector zijn eigen problemen met onderbetaling heeft. Maar als ik de uitgangspunten van de regelingen van een Mondriaanfonds bekijk, klinkt dat qua gedachtegoed toch als een rijk der mogelijkheden, in tegenstelling tot de ‘productiesubsidie’ van Fonds Podiumkunsten. Bij ons beeldende kunstzusje lees ik over ‘werkbijdrage voor jong talent’ en ‘werkbijdrage voor bewezen talent’. Er is oog voor oeuvre-ontwikkeling, en niet onbelangrijk: er zijn aparte regelingen voor de talentontwikkeling van bemiddelaars, zoals curatoren, kunstcritici, theoretici, onderzoekers. Een equivalent van die regeling voor programmeurs, zakelijk leiders en andere mogelijkmakers (noem ze bemiddelaars) in de podiumkunsten ben ik helaas nog niet tegengekomen.
Of werp een blik op het Stimuleringsfonds voor de Creatieve Industrie, waar ik een zogenaamde startsubsidie aan kan vragen en pas later, wanneer we zowel inhoudelijk als zakelijk de boel flink hebben kunnen doorontwikkelen, een groter bedrag: de uitvoeringssubsidie. Nu pleit ik niet voor versnippering van subsidieregelingen, maar wél voor meer zichtbaar begrip en respect voor ons creatie- en ontwikkelproces. Ook het Prins Bernhard Cultuurfonds deed eerder dit jaar een voorzichtige maar sympathieke poging met de Horizon-regeling. Een overzichtelijk aanvraagproces voor een klein bedrag, met als doel makers ruimte, tijd en geld te bieden om een artistiek experiment uit te werken. Een toonmoment mocht natuurlijk, maar was geen voorwaarde voor toekenning. Dat gaat de goede kant op, dacht ik.